1.1 Beleid ten aanzien van heffingen
De provincie kent in 2026 de volgende heffingen:
- Algemene heffing: Opcenten Motorrijtuigenbelasting (MRB)
- Bestemmingsheffingen: Leges, Grondwaterheffing en Nazorgheffing
Opcenten Motorrijtuigenbelasting
De provincie heft een opslag (de zogenoemde opcenten) op de motorrijtuigenbelasting. Het Rijk stelt jaarlijks de maximale hoogte vast. Dit maximumtarief wordt jaarlijks geïndexeerd. Het maximumtarief voor 2026 bedraagt 143,9 opcenten. De provincie bepaalt met inachtneming hiervan zelf het tarief. Het tarief voor de opcenten stellen we jaarlijks vast. Met ingang van 1 januari 2026 is het tarief voor Flevoland 84,7 opcenten. De raming van de opcenten MRB is gebaseerd op een jaarlijkse rekenkundige indexering van 1%.
De opbrengst van de opcenten MRB in deze begroting is € 51,1 mln. voor 2026. De zogenoemde onbenutte belastingcapaciteit is € 35,7 mln. Dat is de potentiële extra opbrengst wanneer wij het tarief vaststellen op het wettelijk bepaalde maximale tarief.
Leges
De provincie heft leges voor diverse diensten en producten (op basis van de 'Legesverordening provincie Flevoland'). Bij de tariefstelling in de legesverordening zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- de leges voor vergunningen, ontheffingen en dergelijke zijn zoveel mogelijk gebaseerd op het gemiddeld tijdsbeslag dat met het verlenen hiervan is gemoeid, vermenigvuldigd met het gemiddelde uurtarief van de daarmee belaste medewerkers;
- bij de berekening van de tarieven wordt maximaal een percentage van 100% kostendekkendheid gehanteerd, zodat de ter zake geraamde baten niet hoger zijn dan de geraamde lasten;
- de tarieven worden jaarlijks geïndexeerd (aangepast aan loon- en prijsontwikkelingen);
- naast de indexering van de tarieven wordt er, als dat nodig wordt geacht, aanvullend getoetst op kostendekkendheid.
De provincie heft en int de leges deels zelf en heeft hiervoor deels mandaat gegeven aan Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (OFGV), BIJ12 en de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW).
Grondwaterheffing
De provincie heft een belasting op het onttrekken van grondwater op basis van de 'Grondwaterheffings-verordening'. Deze verordening vindt haar wettelijke grondslag in de Omgevingswet. Deze belasting is een bestemmingsheffing, waarvan de opbrengsten geoormerkt zijn ter bekostiging van specifieke uitgaven. De heffing geldt voor onttrekkingen vanaf 20.000 m³ per jaar, waarbij de eerste 10.000 m³ is vrijgesteld. Het tarief wordt enerzijds bepaald op basis van een raming van de lasten van het grondwaterbeheer op de langere termijn en anderzijds op basis van een inschatting van het jaarlijkse onttrekkingsvolume. Sinds 1 januari 2010 bedraagt het tarief € 1,41 per 100 m³. Per 1 januari 2026 wordt dit tarief verhoogd naar € 2,40 per 100 m³. Het tarief is sinds 2010 niet gewijzigd of geïndexeerd. Door stijgende kosten en niet gelijkmatig gestegen inkomsten is de bestaande voorziening sindsdien geleidelijk ingeteerd, met als risico een negatieve stand. Een negatieve voorziening is echter niet toegestaan en zou moeten worden aangevuld uit de algemene middelen. Met de tariefsverhoging per 2026 wordt de grondwaterheffing weer kostendekkend en wordt een gezonde voorziening opgebouwd richting 2030.
Voor zover de gerealiseerde opbrengst uit de grondwaterheffing afwijkt van de daaraan toerekenbare kosten, wordt het verschil toegevoegd of onttrokken aan de voorziening 'Grondwaterbeheer'. Hiervan is in de Programmabegroting 2026 geen sprake, omdat op begrotingsbasis wordt uitgegaan dat de kosten gelijk zijn aan de opbrengsten van de grondwaterheffing. In bijlage B 'Overzicht reserves en voorzieningen' wordt het verloop van deze voorziening weergegeven.
Nazorgheffing
De provincie heeft te maken met drie afvalstortplaatsen die vallen onder het Stortbesluit, te weten:
- Het Friese Pad (Emmeloord),
- Zeeasterweg (Lelystad), en
- Braambergen (Almere).
De provincie heeft een ‘eeuwigdurende’ nazorgplicht voor afvalstortplaatsen die zijn gesloten (afgedicht). Voor dit doel is het Provinciaal Fonds Nazorg Gesloten Stortplaatsen (hierna Nazorgfonds) opgericht.
De stortplaatsexploitanten dragen de lasten via een jaarlijkse nazorgheffing. Deze heffing wordt door de provincie in het Nazorgfonds gestort. Het college van Gedeputeerde Staten (GS) vormt het bestuur van dit fonds (zie ook de paragraaf Verbonden partijen). Het is de bedoeling dat het fonds op het moment dat de afvalstortplaats wordt gesloten, voldoende financiële middelen heeft om eeuwigdurend het onderhoud aan de stortplaats te kunnen bekostigen. De hoogte van de nazorgheffing is afhankelijk van het benodigde doelvermogen en de beleggingsresultaten van het Nazorgfonds. Het benodigde doelvermogen wordt gebaseerd op de kosten die voortvloeien uit de door de stortplaatsexploitanten ingediende nazorgplannen, waar GS mee dienen in te stemmen. De nazorgheffing is een voorlopige heffing. Voorafgaand aan het afgeven van de sluitingsverklaring wordt de definitieve heffing opgelegd en voldaan, om zeker te stellen dat het doelvermogen is bereikt. Tot het moment van definitieve sluiting ligt het (financiële) risico dus bij de exploitant.
Het Friese Pad is een gesloten stortplaats waarvoor geen nazorgheffing meer wordt ontvangen. Voor Braambergen is het doelvermogen bereikt en wordt geen heffing meer opgelegd. Hoewel hier geen afval meer wordt gestort is deze stortplaats, vanwege deelname aan de landelijke pilot 'Introductie Duurzaam Stortbeheer' (IDS), nog niet gesloten. Hierdoor kan er voor deze stortplaats nog wel een eindheffing plaatsvinden.
Zeeasterweg is nog in bedrijf, daar wordt nog afval gestort. Op basis van het nazorgplan en de RINAS systematiek is de nazorgheffing voor 2026 vastgesteld op € 0,4 mln.